We komen nu bij de meest beschreven daad van aanbidding in de Bijbel: op je gezicht gaan liggen of neervallen voor God. Dit heeft een duidelijk omschreven betekenis, namelijk totale afhankelijkheid van God. Eigenlijk zeg je zo met je lichaam: ,,Heer, ik kan niets zonder U. Ik zou er zelfs niet aan kunnen beginnen." Zoals John Bunyan (schrijver van 'De christenreis naar de eeuwigheid') ooit beschreef: Hij die neerligt hoeft niet te vrezen dat hij valt Hij die laag is, dat hij trots is Hij die nederig is, zal voor eeuwig God hebben als zijn gids. Liggend met je gezicht op de vloer kun je niet lager meer komen. Vanaf die plek kun je nog maar ??n kant op: omhoog. In Genesis 17 verschijnt de Heer tot twee maal toe aan Abraham. Het is een belangrijk hoofdstuk, omdat de Heer hier een eeuwigdurend verbond sluit met Abraham en zijn nakomelingen; Hij belooft hen dat Hij hun God zal zijn en dat Hij hen een strook land zal geven ten oosten van de Middellandse Zee, als hun eeuwig bezit. De eerste keer dat God dus aan Abram (zo heette hij toen nog) verscheen, zei Hij: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht. Ik, zal mijn verbond sluiten tussen Mij en u, en u uitermate talrijk maken. Toen liet Abram zich voorover vallen en God sprak met hem. (Genesis 17:1-3) Later lezen we in hetzelfde hoofdstuk: Verder zei God tegen Abraham: u zult uw vrouw Sarai niet meer Sarai noemen, maar Sara zal haar naam zijn. Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit haar een zoon geven; ja, Ik zal haar zo zegenen dat zij tot volken zal worden; uit haar zullen koningen van volken voortkomen. Toen wierp Abraham zich met het gezicht ter aarde en lachte. (Gen. 17: 15-17a) Onbegrijpelijk! Hoe kon de Heer zoiets over Sarai (inmiddels Sara) zeggen? Ze was immers de leeftijd om kinderen te kunnen krijgen al ruim gepasseerd? Maar op het juiste moment gebeurde het toch. Abraham raakte er blijkbaar aan gewend om op zijn aangezicht te liggen voor de Heer; hij deed het in hoofdstuk 17 twee keer. In Leviticus zien we vervolgens nog een ander voorbeeld van mensen die voorover neervallen voor God: En vuur ging uit van het aangezicht van de Heer, en verteerde het brandoffer en de vetdelen op het altaar. Toen heel het volk dit zag, juichten zij en wierpen zich met het gezicht ter aarde. (Leviticus 9:24) Eigenlijk geloof ik niet dat ze hadden kunnen blijven staan, zelfs als ze dat geprobeerd hadden. Ze bevonden zich in de directe aanwezigheid van God, de Heilige Geest. |